Dit is het eerste deel van de serie waarin ik je graag uitleg hoe de groepenkast in elkaar zit. Ik pak gelijk het belangrijkste onderdeel erbij, namelijk de installatieautomaat.

Wat is de installatieautomaat?

Vroeger hadden we smeltzekeringen in de groepenkast. Dit waren D (diazed) II type zekeringen. Deze zekeringen bestaan uit een dun draadje wat in de zekering loopt. Bij een te grote stroom zal dit draadje doorsmelten en zo de stroom onderbreken. En daar zit ook gelijk een nadeel: je zal hierna de zekering moeten vervangen.

Schroefkop van een D II zekering.

Daar komt bij dat de zekeringhouder van porselein was gemaakt en nogal viel en brak. Omdat de zekeringhouder onderdeel is van de stroomkring leverde dit veel onveilige situaties op aangezien je hier een aardige schok van kon krijgen wanneer deze gebroken was.

De installatieautomaat vervangt de oude smeltzekeringen met een aantal voordelen:

  • Hij is kleiner. Een smeltzekering is 2 modules breed en de installatieautomaat slecht 1 module
  • Hij is te resetten. Wanneer hij tript kan je hem weer aanzetten zonder dat je iets hoeft te vervangen (behalve het apparaat wat de storing heeft veroorzaakt)

Omdat er dus niets vervangen hoeft te worden is dit een stuk makkelijker in het gebruik.

Nominale stroom en karakteristiek

Dit is zo ongeveer het belangrijkste wanneer we een installatieautomaat kiezen. De nominale stroom (ofwel I nominaal) is hierbij relatief eenvoudig aangezien we in Nederland standaard 16 Ampere hanteren tenzij we specifiek iets anders nodig hebben zoals een 20 of 25 Ampere. In huisinstallaties worden hogere waardes weinig gebruikt.

In landen om ons heen (bijvoorbeeld Engeland) is het veel gebruikelijker om de automaat te selecteren voor het specifieke doel. Hierbij kom je regelmatig een mix tegen van 6, 10 16, 20 en zelfs wel 32 Ampere. Bijvoorbeeld een verlichtingscircuit heeft een automaat van 6 Ampere terwijl een elektrische boiler 16 of 20 Ampere krijgt. Zelfs de bekabeling wordt hier op aangepast. Gebruiken we in Nederland bijvoorbeeld overal 2.5mm2 (tenzij het een schakeldraad is: 1.5mm2) of hoger ( 4mm2 of 6mm2 ), is er in Engeland een mix van 1mm2, 1.5mm2, 2.5mm2, 4mm2 en 6mm2 afhankelijk van het doel en de installatieautomaat. Wij hebben het dat betreft een heel stuk makkelijker!

Karakteristiek

Nu wordt het wat lastiger, de karakteristiek. Hiermee bedoelen we hoe snel de automaat uitschakelt bij overbelasting. Dit heeft te maken met inschakel of aanloop -stromen. Verlichtings en verwarmings -apparatuur doet het bijvoorbeeld prima op een B automaat. Vandaar dat de meest gebruikte automaat in Nederlandse groepenkasten een B16 automaat is. Apparaten met motoren of transformatoren kunnen, afhankelijk van de inschakel of aanloop -stroom op een C of zelfs een D automaat aangesloten worden. Die laatste komt overigens niet voor in huisinstallaties.

Verschil tussen B en C karakteristiek

Wat is nu het verschil tussen een B16 en bijvoorbeeld een C16 automaat? Beide hebben immers een I nominaal van 16 Ampere. Het verschil is het uitschakelen bij overbelasting. Een B automaat moet binnen 0.1 seconde uitschakelen bij een stroom van 3 tot 5 x I nominaal. Voor B16 is dit een stroom van 48 tot 80 Ampere. Bij een C automaat is dit 5 tot 10 x I nominaal. Dit resulteert in een stroom van 80 tot 160 Ampere.

In de huisinstallatie is een C16 meestal niet nodig, tenzij er gebruik gemaakt wordt van zware zaagmachines, lasapparaten met grote transformatoren, een grote slijptol, etc.

Selectiviteit

Het komt altijd voor dat er meerdere zekeringen, automaten of een combinatie van beide achter elkaar geplaatst worden. Denk maar aan de huisinstallatie. De hoofdzekering is een is een 35 (1 fase aansluiting) of 25 (3 fase aansluiting) Ampere. De eindgroep is een 16 Ampere zekering of automaat. Bij problemen willen we graag dat de eindgroep uitschakelt maar niet de hoofdzekering. Hiervoor gebruiken we selectiviteit. Een C automaat als hoofdzekering en een B automaat als eindgroep.

De eindgroep schakelt uit bij een stroom van 48 tot 80 Ampere en de hoofdzekering bij een stroom van 125 tot 250 Ampere. Hierdoor zal de eindgroep dus eerder uitschakelen en blijft de hoofdzekering intact.

Stel nu dat we een C25 hoofdzekering hebben en een B35 eindgroep. Dit betekent dat de hoofdzekering uitschakelt bij 125 tot 250 Ampere en de eindgroep bij 105 tot 175 Ampere. Deze uitschakel karakteristieken overlappen en is het dus goed mogelijk dat de hoofdzekering eerder tript dan de eindgroep. Dit zou betekenen dat een groot deel van de installatie uitvalt.